Gemeenten worden in 2014 en 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Een deel van die taken hebben zij nu al, maar een groot aantal nemen zij over van de Rijksoverheid. In het bestuurlijk jargon bekend onder de term “Decentralisatie”. Gedachte daarbij is, dat de Gemeenten de bestuurslaag zijn, die dit dicht bij de burgers het best kunnen organiseren.
Terecht merkt minister Plasterk in een brief aan de Tweede Kamer op, dat de decentralisaties forse eisen stellen aan de uitvoeringskracht van gemeenten. Het gaat daarbij, zo stelt hij, om bestuurlijke, ambtelijke en financiële slagkracht en de beschikbaarheid van capaciteit en expertise om deze taken goed uit te voeren.
Tegelijkertijd worden Gemeenten geconfronteerd met een forse bezuinigingsoperatie met als argument, dat de Gemeenten de taken efficiënter, met minder bureaucratie en dus ook met minder geld dan de centrale overheid kunnen uitvoeren. Dit laatste mag dan misschien opgaan voor die Gemeenten, die inderdaad kunnen voldoen aan bovengenoemde eisen, maar je mag je de vraag stellen hoeveel Gemeenten dat zijn. Je ziet het merendeel van de Gemeenten worstelen met het “Decentralisatiespook” dat op hen afkomt Zij hebben vooral oog voor de bedreiging van de lagere budgets en minder voor de mogelijkheden die het wellicht kan bieden om de dreiging van een verdere verschraling van het welzijn van haar burgers om te buigen in een mogelijke verrijking.
Dit vergt van de Gemeenten naast de noodzakelijke bestuurlijke slagkracht vooral ook Visie en Beleid. Kortom: men zal zich de principiële vragen moeten stellen: “Welke voorzieningen en op welk niveau zijn er noodzakelijk, welke middelen willen en kunnen wij daarvoor beschikbaar stellen en hoe realiseren we dat met de beschikbare middelen?”. Dit vereist het maken van weloverwogen keuzes. En dit alles binnen de kaders van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), die niet voor niets als eerste prestatieveld noemt: “het vergroten van de sociale samenhang en leefbaarheid”. Dit laatste bereikt men niet door het maken c.q. top-down opleggen van verordeningen, regels en voorschriften. Integendeel de mate van sociale samenhang en leefbaarheid in Gemeente, dorp of buurt is veeleer de resultante van een voortdurend en transparant samenspel tussen overheid en haar burgers. Waarbij de overheid vooral faciliteert en de burger initieert.
Met betrekking tot de groeiende groep ouderen zien Gemeenten met grote vrees de stijgende (zorg)kosten tegemoet en beraden zij zich op allerlei bezuinigingsmaatregelen, veelal via de aloude en beproefde kaasschaafmethode. Aan de andere kant van de balans krijgen Gemeenten visioenen van een groeiende groep aan kostenbesparende vrijwilligers en mantelzorgers.
Ouderen worden geen vrijwilliger of mantelzorger louter en alleen omdat men er de tijd voor zou hebben of omdat het als een verplichting wordt ervaren c.q. opgelegd.
Men trekt niet zomaar op elk gewenst moment een blik vrijwilligers of mantelzorgers open.
Als bestuurder van de KBO, de grootste ouderenorganisatie in Nederland, heb ik de ervaring, dat de senior van nu ook na zijn of haar werkzame leven graag een nuttige bijdrage aan de samenleving wil blijven leveren, maar dan wel ingebed in een sociale samenhang, waarin hij/zij zich niet alleen gedragen en gefaciliteerd weet, maar waaraan hij ook zelf mede gestalte kan geven.
Ik ben ervan overtuigd, dat de Gemeenten, die dat proces via een goed doordacht en gericht ouderenbeleid weten te realiseren “Spekkoper” zullen zijn en dat vervolgens zowel voor de Gemeente als voor de ouderen in die gemeente de toenemende vergrijzing eerder een uitdaging dan een bedreiging zal zijn.
Martin Arntz
Vicevoorzitter Unie KBO
Voorzitter KBO afdeling Bergen
.